DONSVEERTJE
© Reinalda Kerseboom (uit: Vertel mij wat, kinderen helpen met verhalen)
Dit verhaal is geschreven voor een negenjarig meisje. Zij werd door haar school naar mij verwezen vanwege slechte schoolprestaties en zeer onecht, lastig gedrag. De school dacht eigenlijk meer aan naschoolse opvang of zelfs uithuisplaatsing.
Het levensverhaal:
Haar ouders zijn gescheiden. Beiden wonen samen met een andere partner, maar de strijd tussen de ouders wordt na de scheiding net zo hevig voortgezet als voorheen.
Er zijn uit verschillende vorige huwelijken van haar moeder twee halfbroers. Met beide jongens heeft de moeder, om uiteenlopende redenen, besloten het contact grotendeels te verbreken. Hoewel de reden voor die beslissing wel begrijpelijk is vanuit het standpunt van de moeder maakt het de echtscheiding voor het meisje tot een zeer beangstigende gebeurtenis. Heftige verlatingsangst steekt in verhulde vorm de kop op.
De therapie:
In ons eerste contact vertelt het meisje mij dat ze droomt van een wigwam waarin ze helemaal alleen wil wonen. Haar spelactiviteiten doen theatraal aan en in haar spelverhaal is geen enkele ontwikkeling. Het laat mij vooral zien hoe verstrikt ze zich voelt en hoe vastgelopen de situatie is. Ook de gesprekken met beide ouders en hun nieuwe partners lopen vast.
Dit verhaal is geschreven vanuit mijn wens om het meisje te laten weten dat de diepere drijfveren van haar angst gehoord en begrepen worden. Om dit ook aan haar omgeving duidelijk te maken krijgen beide ouders een zelfde versie van het verhaal.
DONSVEERTJE
Er was eens een indianenmeisje dat de naam Donsveertje droeg. Ze leefde gelukkig en tevreden met haar ouders in een indianendorp. Net als Donsveertjes moeder waren ze lid van de Ravenstam. Donsveertjes moeder heette Verenkleed. Zij was de stammoeder, ze zorgde voor alle indianen in het Ravendorp. Verenkleed had ook nog twee zonen: Gebroken Vleugel en Verentooi. Ze hadden een andere vader en ze woonden beiden niet meer in het Ravendorp. Donsveertje zag ze niet zo vaak. Donsveertjes vader droeg de naam Gekruiste Snavel, hij was van een andere stam, maar omdat hij getrouwd was met Verenkleed behoorde hij nu ook tot de Raven. Hij ging er vaak op uit op zijn paard om buiten het dorp te kijken waar de buffels zich ophielden en hoe het met andere buurstammen ging. Donsveertje hielp haar moeder waar ze kon, het liefst van alles zocht ze vogelveren waar Verenkleed mooie dingen van kon maken. Ze miste haar vader als hij op pad was en ze was dolblij als hij na zijn reizen weer in hun wigwam zat. Soms kroop ze bij Gekruiste Snavel op schoot, soms liet ze hem zien wat ze allemaal geleerd had terwijl hij weg was. Donsveertje, Verenkleed en Gekruiste Snavel leefden heel gezellig met elkaar. Uit hun wigwam klonk altijd gezang en gelach. Ze waren allemaal tevreden. Donsveertje was het gelukkigste indianenmeisje dat er ooit in Ravendorp was geweest. Sommige mensen zeiden zelfs dat ze het gelukkigste kind van de hele wereld was. Donsveertje had zich geen mooier leven kunnen wensen.
Maar op een dag sloop ontevredenheid het Ravendorp binnen. Het nestelde zich in de wigwam van Verenkleed en Gekruiste Snavel en niemand wist wie die ontevredenheid had binnengelaten. Donsveertje hoorde hoe Verenkleed en Gekruiste Snavel ruzie maakten. In plaats van blij te zijn dat Gekruiste Snavel weer van zijn reizen terug was gekomen, verweet Verenkleed hem dat hij veel te vaak op reis was en dat ze niet genoeg met hem kon praten. Gekruiste Snavel werd stil en mopperig. Hij gaf Verenkleed nooit meer complimentjes, zoals hij tot dan toe altijd gedaan had. Er klonk geen gelach en gezang meer uit hun wigwam, maar ruzie en geschreeuw. Ook Donsveertje zong en lachte niet meer, maar ze werd van dag tot dag stiller en meer bedrukt. Op een nacht werd Donsveertje wakker van een verschrikkelijk kabaal. Bevend van angst zat ze op haar slaapmat te luisteren. Verenkleed en Gekruiste Snavel maakten ruzie zoals ze nog nooit eerder gedaan hadden. Eerst kon Donsveertje niet horen wat ze zeiden, maar tenslotte verstond ze een paar zinnen.
“Dan ga je toch naar je eigen stam, als die van mij je niet meer bevalt” schreeuwde Verenkleed.
“Daar kun je op rekenen” brulde Gekruiste Snavel terug.
Donsveertje trok haar deken over haar hoofd en wilde dat ze niets had gehoord. Die nacht lag ze te huilen en ze viel pas tegen dageraad in slaap.Toen ze wakker werd was het net alsof er een boze toverspreuk over Ravendorp en de wigwam was uitgesproken. Het was doodstil en het leek wel of het er helemaal uitgestorven was. De andere Ravenmensen en Ravenkinderen die Donsveertje op haar ochtendwandelingetje tegenkwam keken allemaal naar de grond en murmelden: “Goedemorgen”. Alleen de oude medicijnman, die net wat kruiden stond te plukken, streek zachtjes over haar hoofd en fluisterde: “Arm veertje”.
Donsveertje werd steeds banger en ging op zoek naar haar moeder. Ze vond haar bij het beekje en rende op haar af.
“Wat is er toch gebeurd” vroeg Donsveertje. “Waar is Gekruiste Snavel, mijn vader? Waarom is het hier zo stil?”
Verenkleed antwoordde: “Gekruiste Snavel is weggegaan, terug naar de mensen van zijn eigen stam. Wij blijven hier in het Ravendorp”.
“Maar waarom dan toch? Gekruiste Snavel was toen jullie trouwden toch ook een Raaf geworden. Waarom is hij dat nu niet meer? Waarom moet hij terug naar zijn eigen stam?”
Daar gaf Verenkleed geen echt antwoord op. Ze murmelde alleen: “Het is beter zo” en toen draaide ze zich om. Donsveertje zag dat haar schouders schokten van het huilen.
Er brak een treurige tijd aan. Donsveertje woonde met haar moeder in de grote wigwam in het Ravendorp. Verenkleed had nog maar weinig tijd, omdat ze naast haar eigen taken ook nog die van Gekruiste Snavel moest vervullen. Donsveertje zag haar vader bijna nooit en miste hem verschrikkelijk. Van tijd tot tijd kwam hij langs en dan nam hij haar mee naar zijn nieuwe wigwam in het dorp van de Buurstam. Donsveertje moest er wennen, ze vond het helemaal niet fijn, maar Gekruiste Snavel zei: “Het is hier prima, je went wel. Als je wilt kun je ook hier komen wonen, je hoeft niet terug naar het Ravendorp.”
Iedere keer als Gekruiste Snavel Donsveertje naar Ravendorp terugbracht wierpen hij en Verenkleed boze blikken naar elkaar. Soms maakten ze ook ruzie, maar zelfs zonder woorden voelde Donsveertje hun vijandigheid. Ze dacht dat die boosheid door haar kwam, omdat Gekruiste Snavel wilde dat ze in het Buurdorp kwam wonen en omdat Verenkleed haar misschien ook niet meer graag in Ravendorp zag.
Donsveertje werd triest van die ontmoetingen, ze probeerde vaak net te doen alsof er helemaal niets aan de hand was. Ze lachte onecht en haalde gekke streken uit, ze hoopte gewoon dat haar vader en moeder minder boos zouden kijken. Maar Donsveertje voelde zich bijna altijd verdrietig en voortdurend vreselijk alleen. Vaak zat ze in de oude kersenboom te dromen over vroeger, toen er nog maar één indianendorp was.
Het werd nog ingewikkelder voor Donsveertje toen Verenkleed een nieuwe man koos en Gekruiste Snavel een nieuwe vrouw. De nieuwe man van Verenkleed heette Blauwe Vlam en Donsveertje vond hem best aardig. Maar hij zat en at en sliep wel op haar vaders plaats in de wigwam en hij was veel met Verenkleed in gesprek. Het leek soms alsof Verenkleed nog minder tijd voor haar over had. Donsveertje vroeg zich af of Verenkleed niet liever wilde dat ook zij, net als haar broers Gebroken Vleugel en Verentooi, ergens anders ging wonen. Maar ze vroeg dat haar moeder niet, omdat ze bang was wat ze dan zou horen.
Gekruiste Snavel’s vrouw heette Staat Stevig. Donsveertje kende haar nog van vroeger. Staat Stevig deed altijd haar best het gezellig te maken als ze bij haar vader op bezoek was. Ze wist, nog van vroeger en van haar eigen kinderen, ook waar ze Donsveertje voor eventjes heel erg blij mee kon maken.
“Je kunt best hier komen wonen in Buurdorp”, zei Staat Stevig vaak. “Jouw vader en ik zouden dat prettig vinden”.
Donsveertje vond dat wel fijn om te horen. Maar ze wist niet of ze dat wel wilde, want het bleef zo dat Staat Stevig toch niet haar échte moeder was. Donsveertje wist niet meer wat ze moest doen. Ze hield veel van haar vader en als ze bij hem in zijn wigwam in Buurdorp ging wonen had hij vast veel tijd voor haar. Maar ze hield ook veel van haar moeder en ze wist dat ze haar ontzettend missen zou als ze vertrok uit Ravendorp. Waarom was het zo moeilijk om van hen allebei tegelijk te houden?
Er verstreek een hele tijd.
Verenkleed leefde nu gelukkig samen met Blauwe Vlam. Donsveertje woonde in Ravendorp en ze had het daar niet slecht. Gekruiste Snavel leefde nu gelukkig met Staat Stevig. Donsveertje kwam regelmatig op bezoek en dat was best gezellig.
Maar Donsveertje bleef hopen en wachten en dromen. Haar hart werd zo zwaar als lood en er stonden vaak tranen in haar ogen. Soms zat ze stilletjes in de oude kersenboom te huilen. Ze wist dat elke dag het moment naderbij kwam dat ze zelf een keuze moest maken. Het was namelijk de gewoonte dat de kinderen uit Ravendorp op hun tiende verjaardag aan iedereen lieten weten waar ze gingen wonen als hun ouders niet meer dezelfde wigwam deelden. Donsveertje vond die keus zo ingewikkeld dat een wigwam helemaal voor haar alleen, op het stilste en meest afgelegen plekje van de vallei, het enige was dat ze nog wilde. Maar als ze daar aan dacht, dan voelde ze zich zo eenzaam dat ze ervan moest huilen. Op een dag hoorde ze onder uit de kersenboom een stem:
“Donsveertje, indianenkind, waarom huil je zo?”
Donsveertje keek naar beneden en zag de oude medicijnman. Toen barstte ze los over alles wat ze al die tijd had opgekropt. “Niemand houdt meer van mij,” riep ze vertwijfeld uit, “mijn moeder houdt van Blauwe Vlam. Mijn vader houdt van Staat Stevig.”
“Donsveertje”, zei de medicijnman en hij aaide troostend over haar haren, “jouw ouders houden van jou. Zelfs nu ze niet meer samen een wigwam delen en allebei een nieuwe partner hebben gevonden. Jij hebt de grootste plek in hun harten en niemand anders kan die verdrijven.”
“Maar dat is niet waar. Hoe zit het dan met Gebroken Vleugel en Verentooi? En Staat Stevig heeft zelf toch ook kinderen”, snikte Donsveertje. “Niemand houdt er meer van mij. Ik ga weg! Ik wil een wigwam voor mezelf en misschien een paar van mijn vriendinnetjes. Ze zullen mij vergeten in Ravendorp én in Buurdorp.”
“Als dat is waar je zo bang voor bent”, antwoordde de medicijnman en hij schudde nadenkend met zijn hoofd, “heb ik wel iets dat je kan helpen. Het zal niet al je verdriet wegnemen en het zal er ook niet voor zorgen dat jouw ouders hun wigwam weer met elkaar gaan delen. Maar het kan je wel helpen niet meer zo bang te zijn. Kom maar eens met me mee!”
Donsveertje liep met hem mee de vallei in, naar een schaduwplekje onder een hazelnotenboom waar heel veel kleine blauwe bloemetjes groeiden.
“Deze bloempjes heten vergeet-mij-nietjes”, zei de medicijnman, “en het zijn precies de bloemetjes die jij en je ouders nodig hebben. Ik zal er een paar voor jou in een pot doen, zodat je nooit meer vergeet dat er een heleboel mensen zijn die van je houden. Ik zal Verenkleed er ook een paar geven en ik zal haar zeggen wat ze niet vergeten mag. Ook Gekruiste Snavel zal ik een paar van deze bloemen brengen en ook hem zal ik zeggen wat hij niet vergeten mag. Zo ga nu maar weer naar huis, zorg goed voor je bloemen en let maar eens op wat er gaat gebeuren.”
Donsveertje liep naar huis en nam de blauwe bloemen mee. Ze zette het potje bij haar slaapmat in de wigwam en ze keek naar de bloemetjes. Zo zat ze een hele tijd, tot het avond werd. Toen het bijna donker was geworden kwamen Verenkleed en Gekruiste Snavel samen binnen. Achter hen aan kwamen Blauwe Vlam en Staat Stevig, maar zij bleven bij de vuurplaats staan. Verenkleed en Gekruiste Snavel hadden allebei een pot met blauwe bloemetjes in hun handen. Donsveertje keek ze verbaasd aan en voelde ineens een sprankje hoop in zich opkomen.
“Nee,” zei Verenkleed, die haar gedachten van haar gezicht kon aflezen, “je vader en ik zullen onze wigwam niet meer met elkaar delen. Hij houdt die van hem in Buurdorp en ik houd die van mij in Ravendorp. Maar door al dat geruzie vergaten we iets belangrijks: we vergaten dat we op jou moesten letten en dat we er voor moesten zorgen dat het goed met jou gaat. Vandaag hebben we deze blauwe bloemetjes van de medicijnman gekregen en daardoor wisten we het weer. Donsveertje, ik wil tegen je zeggen dat het me spijt. Van nu af aan zal ik meer rekening met je houden en meer tijd voor je vrijmaken.”
“Ook ik heb er spijt van, Donsveertje,” zei Gekruiste Snavel, “en ik zal beter op je letten. Van nu af aan zal ik meer tijd vrijmaken voor jou alleen, zodat je nooit vergeet dat je mijn kind bent en blijft.”
“Ik wil geen ruzie meer met je vader maken over waar jij moet wonen. We zoeken samen naar een oplossing,” zei Verenkleed.
En op hetzelfde moment zei Gekruiste Snavel ook: “ik wil geen ruzie meer met je moeder maken over waar jij moet wonen. We zoeken samen wel naar een oplossing.”
Verenkleed en Gekruiste Snavel keken elkaar voor het eerst sinds lange tijd aan en begonnen te lachen. Blauwe Vlam en Staat Stevig knikten vanaf hun plek bij de vuurplaats instemmend naar elkaar.Donsveertje keek van de een naar de ander en lachte toen heel hard met haar ouders mee.
“En ik,” zei Donsveertje, “zal nooit meer vergeten dat jullie van mij houden.”
Zo kwam het dat het indianenmeisje, dat Donsveertje heette, thuis was in twee wigwams. Ze had liever gehad dat ze maar één huis had gehad, maar ze was niet meer zo verdrietig.
Op donkere dagen, als ze het allemaal niet meer zo goed wist en toch weer een beetje bang werd, hoefde ze alleen maar naar de blauwe bloemetjes naast haar slaapmat te kijken. En dan wist ze het weer.